Boektip van Mark Snijder:
“Ik heb zelf ook weleens getwijfeld of ik de juiste keuzes had gemaakt. Toen ik Internationale Betrekkingen studeerde, had ik studiegenoten die zich direct voorbereidden op een carrière in de internationale diplomatie. Ze werden lid van de studentenvereniging voor internationale betrekkingen, deden mee aan internationale VN-simulaties en kozen een stage op een ambassade. Ik deed dat allemaal niet. Ik ging naast mijn studie vijf keer in de week sporten, en werkte veel in de horeca. En ik volgde extra vakken bij Godsdienstwetenschap, omdat ik vond dat die discipline nog ontbrak in het toch al multidisciplinaire Internationale Betrekkingen.
In plaats van te focussen en specialiseren, heb ik me in die tijd juist verbreed. Beide invullingen van een studententijd zijn natuurlijk goed. Maar waarom lijkt de eerste invulling vaak hoger te worden gewaardeerd?
Dit is de illusie van de headstart, schrijft de Amerikaanse onderzoeksjournalist David Epstein in zijn boek ‘Waarom generalisten verder komen’ (originele titel: ‘Range — How Generalists Triumph in a Specialized World’). Kort samengevat is de gedachte achter de headstart: als je je maar vroeg genoeg specialiseert en daarin al je tijd en energie steekt, dan kom je er wel. Voor sommige disciplines kan dat inderdaad werken. Maar in de complexe wereld waarin we leven, geldt dit voor de meeste disciplines en domeinen juist niet, schrijft Epstein. Hij houdt daarom een overtuigend pleidooi voor range: een breed bereik van kennis, informatie en vaardigheden waarmee we in staat zijn nieuwe antwoorden te vinden voor de complexe uitdagingen die voor ons liggen.
Want, zo legt Epstein uit, (hyper)specialisatie werkt alleen in zogeheten ‘vriendelijke’ leeromgevingen. Een leeromgeving met duidelijke regels en kaders, waarin problemen of uitdagingen steeds weer in soortgelijke gedaantes tot je komen, waarin de consequentie van jouw handeling snel zichtbaar is en waarin je iedere keer direct betrouwbare feedback krijgt op jouw handeling.
Schaken is zo’n vriendelijke leeromgeving. Het bord, de stenen en de spelregels zijn duidelijk en veranderen niet. Je moet steeds handelen op basis van een zet van je tegenstander, je ziet direct wat er gebeurt als je jouw zet gedaan hebt, en je kunt in oefensessies eindeloos oefenen met (dezelfde) zetten van jouw en je tegenstander. In zo’n leeromgeving loont het om uren en uren te oefenen, je blik te vernauwen en je volledig te richten op dat ene spel met die 32 stenen en de mogelijke zetten die daarbij horen. In zo’n omgeving verbeter je jezelf door dezelfde activiteit steeds te herhalen.
Maar in de wereld om ons heen zijn die ‘vriendelijke’ leeromgevingen beperkt. Vaak bevinden we ons in ‘boosaardige’ of wicked leeromgevingen. Waarin de regels van het spel onduidelijk of onvolledig zijn. Waarin er soms duidelijke patronen zijn, en soms onduidelijke, die zich soms herhalen, maar vaak ook niet. Waarin feedback vaak pas laat komt, niet accuraat is, of allebei.
Probeer maar eens een coronacrisis in goede banen te leiden.
De uitdaging van zo’n wicked leeromgeving is dat ervaringen uit het verleden slechts beperkte kennis, informatie en inzichten opleveren voor het heden en de toekomst. In de schaaksport kun je oefenen met het naspelen van wedstrijden van decennia geleden. Het spel is immers nog altijd hetzelfde. Maar als je dit doet bij complexe verschijnselen, ga je er ten onrechte vanuit dat de wereld van morgen dezelfde is als die van gisteren. In het gunstigste geval ben je dan extreem goed voorbereid op wat er eerder is gebeurd. Maar extreem slecht op al het andere dat zou kunnen gebeuren.
Epstein biedt een fris tegengeluid tegen de dominante trend van (hyper)specialisatie, bijvoorbeeld in het hoger onderwijs. Hij legt overtuigend uit dat de complexiteit van de grote hedendaagse maatschappelijke vraagstukken juist een brede en overstijgende blik vraagt, met ‘one foot outside your world’. Dat we moeten leren om cognitief flexibel te zijn, zodat we goed kunnen omgaan met steeds veranderende contexten. Dat we onze kinderen niet op jonge leeftijd al moeten laten kiezen voor één sport of discipline, maar tijd en ruimte moeten maken voor een ‘sampling period’ waarin ze zich in uiteenlopende sporten, instrumenten en disciplines kunnen ontwikkelen. En dat we afwijkende meningen en perspectieven actief moeten uitnodigen. Juist ook van mensen die zich niet al van jongs af aan in dat ene werkveld hebben gespecialiseerd.”